3
Heem-genoten,
Eindelijk is hij er dan, de ROSDOEK waarvan wij u reeds enige tijd geleden op de hoogte gesteld hebben; de rosdoek die veel leden zich nog als eerste aflevering in december 1970 zullen herinneren.
Was het toen een éénmalige aangelegenheid, een noodkreet van het bestuur, nu zijn wij van plan, de Rosdoek geregeld zij het ook onregelmatig te doen verschijnen.
Waarom “Rosdoek” ?
Dit woord is typisch Zuidnederlands en daarom streekgebonden. Ros betekent paard – denkt u maar aan het Ros Beyaard en de vier Heemskinderen en aan het ermee verwante Engelse woord horse – maar past u op: een rosdoek is geen paardedoek ofwel paardedeken.
De rosdoek was een doek of meestal jute-zak die met de vier punten werd vastgebonden onder het voorste gedeelte van de “hoogkar’, de grote kar waarmee vroeger b.v. het graan van de velden naar de schuur werd gebracht. In deze doek legde de boer, zijn boterhammen, zijn kan koffie of koude thee en al het andere dat hij op de kar niet kwijt kon of beschut wilde leggen. Een rosoek was de bewaarplaats, waarin alles voor korte tijd opgeborgen werd.
Daarom “De Rosdoek”?
Het is voor het bestuur en voor u duidelijk dat er ook binnen onze kring, zoals overal elders in de samenleving, grote verschuivingen hebben plaatsgevonden. De aandacht voor lezingen is, misschien mede door de televisie, sterk achteruitgegaan. Het bestuur is van mening dat onderwerpen van algemeen-culturele aard voor een heemkundige studiekring niet de juiste zijn en er daarom steeds naar gestreefd, thema’s aan te geven die betrekking hebben op de streek – een betoog over b.v. Chinees porcelein, hoe belangrijk op zich ook, is geen onderwerp voor een heemkundige kring.
Als het bestuur dan na vaak veel en lang zoeken een onderwerp en vooral een geschikte spreker en geen “lezer” had gevonden, moest het helaas constateren dat de lezingen slechts de belangstelling van 15 leden kregen: pater W.J. Stokman vertelde over Mattheus Eerselius – te specialistisch voor de leden?- en de heer S. Zoetmulder, oud-hoofdredacteur van het Eindhovens Dagblad en alom bekend in de streek, over de Brabantse molens -toch erg streekgebonden en nota bene in het Molenjaar!
Zijn deze activiteiten van de kring, die overigens ook binnen de nieuwe koers blijven voortbestaan, ons te weinig activerend? Mogelijk wel en daarom dan ook dit nieuwe ernaast.
De vrijdagavond is niet meer de geschikte avond gebleken: allerlei familiefeesten zijn door de vrije zaterdag verschoven naar de vrijdagavond, zodat veel leden dikwijls elders verplichtingen hebben. Zij hebben daarom gemeend er goed aan te doen, de kring-activiteiten bij voorkeur te verschuiven naar het begin van de week. Hierdoor bereiken we tevens dat we bijna altijd
over een geschikte zaal kunnen beschikken, in ieder geval veel gemakkelijker dan tijdens het weekeinde.
De ROSDOEK is tot nieuw leven gewekt om voortaan het contactorgaan te worden tussen de leden en het bestuur. We kunnen elkaar op de hoogte brengen van allerlei wetenswaardigheden. Het bestuur krijgt de mogelijkheid verslag uit te brengen van vergaderingen, plannen te ontvouwen, het kan mededelingen van het hoofdbestuur en van het
contactorgaan gemakkelijker aan u allen doorspelen. .
Artikelen die niet direct voor heemkundigen van alle kringen van belang zijn en daarom niet op de eerste plaats geschikt zijn voor “Brabants Heem”, kunnen hun juiste plaats krijgen in de eigen Rosdoek.
Wij zijn ervan overtuigd dat veel leden allerhand weten over de folklore in de Kempen, over typische keukenrecepten, over de archeologie en hun bezigheden op archeologisch gebied; wij weten dat hele terreinen nog onontgonnen of amper verkend zijn: de geschiedenis van de strook, van de gildes en van de industrie, de plaats- en veldnamen, de dialecten met hun spreekwoorden en gezegdes, de vertaling van handschriften, charters, archiefstukken e.d, en vult ,u zelf maar andere werkterreinen aan.
Werkgroepen als de Reuselse werkgroep, krijgen een gunstige gelegenheid om hun bevindingen in bredere kring bekend to maken. In de streek hebben ontelbare leden en wellicht ook niet-leden nog ongetwijfeld zeer belangrijk en lezenswaard materiaal in hun privé-rosdoek liggen.
U merkt wel wat de functie van onze Rosdoek moet worden: de band die de leden van onze Kempen-kring binden moet, de leden die vaak te ver uiteen wonen om gemakkelijk, tot een eerste contact te komen met anderen die eenzelfde belangstellingsterrein hebben.
Werkt u er allen aan mee, om geregeld een Rosdoek te laten uitkomen die de moeite van het lezen waard is
Onze dank gaat nu uit naar de heren J. Biemans, G. Fonteyn en H. Strijbos die als eersten de stoot tot deze aflevering hebben gegeven.
Laat u niet afschrikken door hun bijdragen: de uwe hoeven niet zolang te zijn, alle goeds is van harte welkom: eigen studies en studietjes, tips voor streekgebeurtenissen en tentoonstellingen, aankondigingen.en besprekingen van boeken, bladvullingen enz.
Moge ons aller Rosdoek een lang en zinvol bestaan weggelegd zijn.
Het Bestuur.
Het dunkt het bestuur passend, in het begin van dit nummer even uw piëteitvolle aandacht te vragen voor dr. Josef Weijne, de Heem-vriend die voor de Groot-Kempen in België en Nederland van onschatbare waarde is geweest.
IN MEMORlAM
Op maandagmorgen 15 juli 11. overleed een groot vriend van Brabants Heem doctor Jozef Weijns, Hij bezweek aan een hartaanval in zijn woning, vlak bij zijn levenswerk, het openluchtmuseum Bokrijk. Met hem hebben wij een der meest eminente heemkundigen van West-Europa verloren. Hij was een zeer beminnelijk man, die iedereen boeide die met hem in aanraking kwam. Tot het laatste toe gaf hij blijk van een enorme werklust. Dit jaar zou van zijn hand een standaardwerk in vier delen verschijnen over “De huisraad in Vlaanderen”. Hij noemde het zijn levenswerk, maar hij heeft het niet voltooid mogen zien. Hij moest de drukproeven nog nazien maar dat heeft hij niet meer kunnen doen. Een diep-gelovige mens was hij, die zijn levensjaren heeft uitgebuit.
Moge hij nu bij God de rust hebben gevonden, die hij in zijn leven nooit heeft gezocht.
Onze Stichting was bij zijn begrafenis, vertegenwoordigd door voorzitter drs. H. Mandos en penningmeester P. Dorenbosch.
5
Oproep.
Zoals u op blz. 2 vermeld ziet, is de redactie van de Rosdoek nog voorlopig. Wij doen een beroep op die leden die willen meehelpen als redactielid het verschijnen van de Rosdoek snel te laten verlopen. Neemt u even contact op met één van de redactieleden!
Vriendelijk verzoek.
Als het u om het oven is, ontvangen we de copie graag op één zijde getypt, en wel op a-4 of kwarto-formaat, zodat de redactie de tekst niet meer hoeft over te typen. Uw tekst wordt dan rechtstreeks fotografisch verkleind overgenomen en krijgt dezelfde afmeting als nu één bladzijde van deze “Rosdoek”. Let wel: geschreven artikelen zijn evenzeer van harte welkom.
Paleografen.
Een jaar geleden begon archivaris Mr. A. van Agt zijn tweede cursus paleografie voor leden van onze kring. Alle cursisten herinneren zich ongetwijfeld zijn enthousiasme tijdens de lessen, maar ook zijn vurige wens dat zij hun opgedane kennis in praktijk zullen brengen.
Hiertoe hebben zij nu de gelegenheid: de heer H. Huybers uit Steensel, Riethovenseweg 31, is bezig met een studie over de geschiedenis van zijn woonplaats. Hij voelt zich echter niet bedreven genoeg in het lezen van oude teksten, en heeft mijn hulp ingeroepen. Helaas, het materiaal ie voor mij alleen erg veel: ongeveer 80 grote bladzijden.
Willen de leden die er interesse in hebben, het nodige vertaalwerk te verrichten, de heer Huybers of mij een seintje geven; zij kunnen dan spoedig aan.de slag.
H. Huybers, Riethovenseweg 31 Steensel, 04970-2076
C. Cornelissen, Nieuwstraat 74 Eersel, 04970-2208.
Contributie.
Het doet het bestuur deugd,dat in tegenstelling tot vorige jaren veel leden tijdig hun contributie hebben betaald. Toch heeft de penningmeesteres nog een zestig leden moeten manen, en dit kost tijd maar vooral ook geld. Hebt u nog niet betaald, doe het dan spoedig! En in de toekomst op tijd!
Kruidenboekje.
Het boekje van de heer J. Brouwers over de kruidentuin in het Begijnhof te Breda is verschenen. Het is even onderhoudend geschreven als de lezing indertijd in “De Ster” te Steensel gebracht werd.
Prijs: f 5,75 en alleen verkrijgbaar in het Informatiecentrum op de Grote Markt te Breda, porto niet inbegrepen.
Wilt u het via de kring bestellen, dan dient u voorr 1 oktober f 6,- te storten op gironr, 108.39.93 van de Rabo-bank te Eersel t.g.v. de bankrekening 11.35.09.561 van onze kring.
Collectie bidprentjes.
Onze Stichting heeft haar collectie bidprentjes van ongeveer 80000 exemplaren die tot voor kort bij de beer J. Dielis te Bergeijk berustte, in bruikleen afgestaan aan Museum Kempenland te Eindhoven. Het ligt in de bedoeling van het museum-bestuur om de prentjes, nadat ze gecatalogiseerd zijn, op aanvrage aan derden ter inzage te geven, uiteraard in het museum-gebouw.
6
Financieel overzicht over kalenderjaar 1973
Inkomsten Uitgaven
Sado kas f 474,28 Honoraria f 324,50
Saldo bank 692,27 Zaalhuur en consumpties 246,90
Contributies 2903,50 Porti en reprokosten 436,65
Subsidies 1409,31 Stichting Brabants Heem 2158,25
Cursus-,en excursie- Kosten cursus en excursies 1421,30
bijdragen 1320,50 Lidmaatschappen en represen-
Rente 9,05 tatie 86,10
Diversen 34,75 Kosten onderzoek Veldhoven 57,16
Opbrengst ‘Ken Uw Kempen’ 330,15 Drukkosten ‘Ken Uw Kempen’ 840,71
Subsidie werkgroep Reusel 192,- Onkosten en diversen 61,28
Saldo kas per 31-12-1973 134,32
Saldo bank per 31-12-1973 1214,64
7173,81 7173,81
Toelichting:
Het verslagjaar is voor onze kring in financieel opzicht alleszins gunstig geweest. In 1973 zijn immers aan achterstallige rekeningen F 1635,46 betaald en desondanks is de kaspositie versterkt. Behalve aan een voorzichtig beleid van het bestuur is dat tevens te danken aan de eenmalig toegekende subsidies van de Stichting Kempisch Cultuurleven en de Agio Sigarenfabrieken.
De begroting voor 1975 ziet er (behoudens goedkeuring door het bestuur) als volgt uit:
Inkomsten Uitgaven
Contributies f 2600,- Honoraria f 500,-
Subsidies 600,- Zaalhuur en consumpties 500,-
Excursiebijdragen 1200,- Kosten excursies 1500,-
Nadelig saldo 550,- Porti en reprokosten 600,-
Stichting Brabants Heem 1400,-
Lidmaatsch. en representatie 100,-
Onkosten 100,-
Subsidie Werkgroep.Reusel 200,-
4900,- 4900,-
Over de bestrijding van het nadelig saldo dat verwacht wordt, zal het bestuur zich beraden.
Daar ik op zeer korte termijn het penningmeesterschap ,zal overdragen aan mevrouw H. Maas te Eersel, maak ik graag van deze gelegenheid gebruik om u te bedanken voor het vertrouwen dat ik altijd van u ontvangen heb, en om mijn opvolgster een vlotte incassering van de contributies toe te wensen.
J. van Asperen
7
DE OUDE BOERDERIJ EN DE NIEUWE BEWONER.
Voor wie een oud boerderijtje heeft kunnen bemachtigen, openen zich heel wat perspectieven, vooral als het bijbehorende erf nog voor een belangrijk deel aanwezig is. Het bewonen van zo’n boerderij levert vrijheden op die een bestemmingsplan in de bebouwde, kom doorgaans niet biedt, vooral ook door de beschikbare ruimte in en rond het huis
Toch zal men bereid moeten zijn, een aantal beperkingen te accepteren die voortvloeien uit de verantwoordelijkheid die men heeft ten aanzien van de waarde van het gebouw en het omringende landschap. Die beperkingen zullen de vrijheden niet fundamenteel behoeven aan te tasten, als men in zijn vrijheid de hoofdzaken van de bijzaken weet te onderscheiden.
Degenen die onze oude boerderijen hebben gebouwd, waren bewust of onbewust, strikt gebonden aan een aantal gebruiken en gewoonten. Hun kennis en vakmanschap was beperkt tot wat tot die gebruiken en gewoonten behoorde, maar juist omdat dit gebied zo beperkt was, was het inzicht in dat gebied bijzonder diep. Dit is in volslagen tegenstelling tot onze situatie. Relatief gezien hebben wij bijna onbeperkte mogelijkheden in materiaalkeuze en indeling. Daar originaliteit vroeger al gauw in conflict kwam met wat hoorde, geldt die nu als een hoog gewaardeerde deugd. Door vacantiereizen naar Oostenrijk of Spanje, door tijdschriften over wonen en door damesbladen, worden we overspoeld door een groot aantal ideeën, die voor een oud boerderijtje niet bruikbaar zijn of die moeten worden vertaald, willen ze het karakter van dat boerderijtje niet aantasten of zelfs teniet doen.
Wat behoort nu zoal tot het eigen karakter, dat helemaal is gebaseerd op die oude gebruiken en gewoonten, en waarvoor we de verantwoording dragen als we dan het verbouwen slaan?
Wat de bouw zelf betreft is dat de ongeverfde, roodbruine gevelsteen. Dat zijn de ramen met zwaar kozijnhout, de kleine ruitindeling en de luiken.
De deuren in de gevels zijn eenvoudige, opgeklampte deuren, d.w.z. met vertikale planken betimmerd. Het houtwerk van ramen en deuren is altijd geschilderd en wel in drie kleuren; gele oker voor de kozijnen, wit voor de ramen en de raamroeden, en donkergroen, bijna zwartachtig voor de grote vlakken van deuren en luiken. Het dak is bedekt met blauwe of rode pannen van het zog. Utrechtse model en met riet en stro. Ook het omgevende erf kent zijn eigen wetten. Het is omgeven door hoge hagen van beuk of haagbeuk. Voor het huis staan doorgaans leilinden en vaak bij de achterdeur een noteboom. Verder zult u een aantal hoogstam-fruitbomen op het erf aantreffen. Een put en een of meer losse bijgebouwen maken het complex volledig, het interieur is van een soberheid die wij ons nauwelijks meer kunnen voorstellen.
Bovengenoemde zaken, voorzover aanwezig, dient men te respecteren en zo nodig te restaureren. Moet er iets worden toegevoegd, dan mag men niet uit het oog verliezen wat hierboven gezegd is.
Heel veel boerderijen van het oude typo hebben door restauratie hun karakter verloren, omdat men allerlei zaken naar eigen smaak heeft toegevoegd.
Hoe goed die smaak ook mocht zijn, het leidde tot de ondergang van wat goed vakmanschap en tradities tot stand hadden gebracht.
Het huis werd wit geschilderd of met sierpleister (à la granol) behandeld.
De pannen werden vervangen door betonpannen, en dakoverstekken deden het al meer denken aan die leuke huisjes op vakantie in het buitenland.
8
Zandlopers in rood, wit en groen op de luiken geschilderd doen wel ouderwets aan, maar maken u tot pachter van de naburige landgoedeigenaar. Schilderwerk in fel rood of in bruine buitenbeits en wit geschilderde, krullerige smeedwerkjes aan buitenlantarens en schoorsteenkappen, en gehengen op de hardhouten voordeur hebben de pretenties van niet het beste uit de 20e eeuw.
Er zijn onder de heel moderne buitenlantarens met blank glas en simpel ijzerwerk veel bescheidenere en daardoor betere oplossingen.
De tuin werd voorzien van een.keurig gazon; rozen en uitgewassen betontegels. De hagen zijn vervangen door onbekantrechte-planken-hekjes of muurtjes en afscheidingen, van patio-blokken en deels door coniferen. In plaats van de hoogstam-fruitbomen kwamen kerstboompjes, want het verlies aan beukenhagen leverde gebrek aan privacy op dat moest worden gecompenseerd. Om op de zolder veel slaapkamers te kunnen maken, werden grote dakkapellen gebouwd.
Let wel, het gaat er niet om dat men alle bovengenoemde zaken niet mooi mag vinden, ieder moet dat voor zich weten. Maar tegenover het cultuurbezit dat het oude boerderijtje vormt, heeft men verplichtingen. Wil men daaraan voldoen, dan houdt dat in dat men niet op de eerste plaats koerst op eigen gevoelens, maar nagaat wat hoort. Want het is natuurlijk dwaas om eerst een oud boerderijtje ie kopen omdat men het zo aardig vindt, en het dan totaal te gaan veranderen.
De vele goede restauraties die in samenwerking met een kundig architect tot stand zijn gekomen, bewijzen dat ook binnen “dat wat hoort” vele mogelijkheden zijn om een fijn bewoonbaar huis te maken. Maar voor men gaat verbouwen moet men zich afvragen of men kan leven zonder marmerkorreltegels of karrewielen in muren gemetseld en zonder wat hierboven is beschreven als funest voor het karakter. Als men samen met zijn architect kans ziet om met eenvoudige middelen die tot het karakter behoren, waaraan toegevoegd eenvoudige moderne middelen als bakstenen bestratingen en goede gebakken plavuizen voor, vloeren enz., voor zichzelf een huis te maken waarin en waaromheen hij wonen wil, bewijst hij zichzelf en de historische rijkdom van onze leefomgeving een grote dienst.
Herman Strijbos.
Toen de heer Johan Biemans vorig jaar tijdens een cursorische avond voor onze kring als slot van zijn verslag over zijn vele aktivtjeiten op heemkundig gebied, enkele van zijn verhalen in het Bergeijkse dialekt voorlas, hebben verscheidene leden hem verzocht, deze verhalen te publiceren.
Nu deze “Rosdoek”-nieuwe stijl verschijnt, heeft hij er graag enkele ter, publicatie aangeboden om daarmee velen van u te plezieren, ook al zal niet iedereen ze zo gemakkelijk lezen. Desondanks en wellicht ook juist daardoor, het is verrukkelijk, dat Bergeijks.
Als eerste vindt u op de volgende bladzijde: D’R HAUWT E VEUGELTJE!
9
D’R HAUWT E VEUGELTJE.
Bèjons in de mutsertmèet hauwt e veugeltje. Dè helt ‘r al e paor jaor en èltè zowa op de zèllefde plak, want dè stuk van de mutsertmèet zit ‘r al lank en ik koap alle jaor ne koap hout en veul mutsert stoke’w toch nie mir ès krek um de wes te stoke. Kèk, daar hittie z’ne nest. ’t Is e kwikstèrtje. E paor wèke geleje heb ik ‘m ommel al mee spierkes ziejn slaajpe en nou denk ik dèttie jong hi. Hurde’t nie piejpe? Wocht, dè’k is èfkes e lirken haol, dan klim ik ‘r is bè. Kèk, hij vliegt ‘r aaf. Hij zal ze krèk gevoejerd hebbe. Gedomme ja, hij hi paddenose jong, een, twee, drie, en dès vier. Kèk, hij hitter vier en dees zal’t kakkenesje zèn. Nog is vuujle. D’r li ok nog ’n aaiken in. Dè zal wel e möllekaaike zèn. Ja kèk, ès ik ’t tegen de zon haaw dan ziede niks. ’tls e sko gezicht. D’r hedde den aawe. Ik zal ze mèr wir gauw trugzette vurdèk ‘m verjaog. Daor, in den tuin hi pas nog’n mèllo gehauwe, mèr die zallen de katte wel opgefrete hebbe. Ik laot ze gemonlek mèr haawe, want wa hedde’r on um die bisjes te plaoge. Es’t nou ‘n mus of ’n spreuw wos, die frèten de keerze mèr op, mèr ’n mèllo of ’n blowpieperke of ’n fink, die magge gerust blève hauwe. Ik vèen dè skon, zowa lèven um’t haus. Vruger gonk ik ok dik genog veugeltjes zuujke, diksentè in de bosse en dan hoj ik èltè non hille krans mee allerhande aaier on de muur hange. Die blieze’w dan öt en dan din ‘w die on ’n druijke. Dur zaot van alles on„ van jèksters en hiksters, kraaien en kaawe, ölen en inde, fezanten en bremspoerse, en ik weet ommel nie. Ik heb wel ojt ne klamper ötgehold. Die hoj ok jong, mèr ik zeg ’t oew dè’k nogal is öt diejen boam wos, want die kanne lillek doen. Ik hoj krèk e jong in m’ne zoudoek toen den aawen ‘r on kwomp. En ik vierklöwe op haus on. Mèr ik heb m nie lank op kannen haawe, want hij fraot nie. E paor daog’ en ik wos dokkeutel. En dan liep hil de skool aachtor ‘w on en dan riejpe ze ommel: dokkeutel-dokkedèl, en dè din ze dan den hillen dag ès de skool nie on was. En dan moesde mèr ziejn dègge gin veugeltjes kapot liejt gon of anders dèsse’t nie on de weet kwomme. Mèr nou kan ik ’t hil goed véle dètter errgend e veugeltjen hauwt. Boven de vurdeur hauwt ok al ’n zwollew, krèk tegen de panne. Ze, skèt wel hil de stoep onder en dur heeget ons Trien nie op, mèr dè’t. D’r zèn toch al zo wènneg zwollewe tege vruger, nou detter gin ellentriesdruij mir zè. Zo, dan zal ik ’t lirke mèr wir in de skop zette, vurdètter den enne of den andere snotneus bè klimt, want ze hebbe mèr van me kwikstèrtjen aaf te blève.
Johan Biemans.
Onlangs is een nieuwe, en nu volledige herdruk verschenen van het boek Noord-Brabantsch Sagenboek van J.R.W. Sinnighe
(uitgeverij Berlijn ‘s-Hertogenbosch; prijs f 18,50)
10
ARCHEOLOGIE
Er is mij onlangs gevraagd, een stukje over mijn hobby, de oudheidkunde, te schrijven. Gaarne wil ik trachten hieraan gevolg te geven, maar niets is moeilijker dan te schrijven over de eigen liefhebberij. Schrijf je er te weinig over, dan. is het voor de lezer niet interessant; schrijf je er te veel over, dan gaat men je wellicht zien als een schatgraver. Daarom wil ik in dit relaas niet over de archeologie als zodanig schrijven, daar is literatuur te over aanwezig. Ik wil, als het de lezer van de “Rosdoek” interesseert, proberen uit de doeken te doen, hoe je eigenlijk in zo’n hobby verzeild raakt en wat je al kunt beleven. Doch eerst een stukje algemeen.
Zoals ongetwijfeld wel bekend zal zijn, graaft de hedendaagse amateur-archeoloog (op een enkele uitzondering na) niet meer op eigen houtje. Dat laat hij over aan de professionele archeologen over. Wel is het zo dat in verschillende delen van ons land amateur-archeologen zich hebben gebundeld in een werkgroep. Deze werkgroepen bewijzen de beroeps-archeoloog vaak zeer goede diensten. Er bestaat een goede relatie tussen de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek en de provinciaal archeoloog enerzijds en de amateur-archeologen, van wie een groep correspondent is van het R.O..B., anderzijds. Dat moet ook, want het is hedentendage nu eenmaal zo, dat een provinciaal archeoloog, wiens rayon vaak veel te groot is, zijn handen letterlijk en figuurlijk vol werk heeft en hij zich niet in tweeën kan delen om nu hier en dan daar te zijn. In deze gevallen bijvoorbeeld kan de amateur-archeoloog zijn diensten aanbieden en een gevonden object voorlopig in ogenschouw nemen en indien nodig handelend optreden. Het komt tegenwoordig dagelijks voor dat bij afgravingen, ontgrondingen, ruilverkavelingen en niet te vergeten bij wegenaanleg archeologische vondsten aan het licht komen.
Dan is het “er vlug bij zijn” een eerste vereiste. Zo kan het gebeuren dat veel van deze gevonden plaatsen, welke van oudheidkundig belang zijn, die, anders door bovengenoemde omstandigheden verloren zouden zijn gegaan, toch nog gedeeltelijk en soms helemaal kunnen worden onderzocht.
Ik begon mijn hobby in 1954, na de jaren daarvoor gesteenten en mineralen te hebben verzameld. Plaatsgebrek noopte mij indertijd, deze grootse verzameling van de hand te doen, wat ik uiteraard ten zeerste betreurde.
Boeken over de oudheidkunde waren er in die jaren weinig. Ik had het geluk een boek te bezitten van Byvanck: “De vroegste geschiedenis van ons land” en ik had een boekwerk dat in de bezettingstijd was uitgegeven en boordevol met prachtige foto’s stond van indertijd in ons land en elders gevonden zaken. Zodoende kon ik mij enigszins wegwijs maken in dit labyrint. Af en toe kon ik in tweedehandszaken wel weer eens een nieuwe aanwinst bemachtigen, maar over het algemeen was er maar weinig literatuur op dit gebied. Toch durfde ik met terreinverkenningen te beginnen, maar het liep op niets uit. Ik gaf er toen enkele jaren de brui aan, maar startte in 1958 weer opnieuw. Ik verplaatste mijn werkterrein naar Knegsel, Veldhoven en Eersel en omdat alles nog zo’n beetje “in de oude toestand” was, boekte ik al snel de eerste successen in Knegsel. In een zandafgraving vond ik talloze Romeinse aardewerkscherven in diverse maten aan. In de loop van enkele
11
weken was dit uitgegroeid tot een respectabel aantal, zodat wel over een kleine nederzetting ter plaatse gesproken kon worden, aldus de heer Beex. Dit aardewerk werd door mij in bruikleen afgestaan aan het Provinciale Museum in Den Bosch. Kort daarop vond ik de buurt van Poortakker het tracé van een wellicht zeer oude weg. Dit was althans de conclusie die dr. W. Knippenberg trok. Het tracé dat enkele tientallen meters door mij kon worden gevolgd, was bezaaid met tientallen aardewerkscherven, zowel Romeins als inheems; ook vond ik Karolingisch, Merovingisch en Pingsdorfer aardewerk. Voorts vond ik er dikke leemtegels, waarvan men indertijd de mening was toegedaan dat het hier ging om plaveisel (?). Ook vond ik er een enkel stukje vuursteen. Deze vondsten berusten bij het Prov. Museum. Helaas zijn de gegevens over de vindplaats, de vondstomstandigheden over deze”weg” tijdens een verhuizing in het ongerede geraakt. In hetzelfde jaar waren bosarbeiders in de buurt van het voormalige Huisven een bosperceel aan het rijpmaken voor nieuwe aanplant. Zoals ook nu nog het geval is, trok dit mijn aandacht. En niet tevergeefs. Hier vond ik een tamelijk grote concentratie mesolitische artefacten. Aangezien toen ook tijd geld was er er snel gehandeld moest worden om alles te vergaren, heeft dr. W.Knippenberg mij tezamen met diverse van zijn leerlingen, geholpen om deze werktuigen te verzamelen. Ook deze bevinden zich in het Prov. Museum,
Het ging dus erg goed en zo “stroopte” ik op mijn fiets de gehele omgeving af, waardoor ik in de jaren 1959-1966 alleen in Knegsel al meer dan 20 verschillende vindplaatsen had waar Steentijd, IJzertijd, Romeins en Vroege Middeleeuwen vondsten werden gedaan.
Ik verplaatste mij in die tijd ook eens naar Hoogeloon alwaar ik toen de Hoogpoort met een bezoek vereerde. Ook daar werd door mij indertijd veel Romeins aardewerk verzameld, dat door mij is aan het Prov. Museum.
In Eersel vond ik, waar nu ter hoogte van DAF-garage van Keeken de weg, Eersel-Dommelen loopt, een aantal vernielde urnen. Eén urn was echter nog gaaf en bevatte crematieresten (Prov. Museum). Was hier sprake van een grafveld?
In de bossen van Steensel trof ik een concentratie uit het Mesolithicum aan en op de Stevert vond ik veel Romeins aardewerk. In Valkenswaard twee concentraties uit het Mesolithicum; in Opwetten (gem. Nuenen) 4 vindplaatsen van Romeins aardewerk. In Geldrop vond ik een aantal werktuigen van de Ahrensburgcultuur -later deed het R.O.B. hier een opgraving- en in Leende had ik in die jaren al 14 vindplaatsen van o.a. Laat-Paleolithcum, Mesolithicum en Neolithicum.
In 1964 verhuisde ik naar het noord-oostelijke stadsdeel Woensel. Daar stonden in die tijd nog niet zoveel huizen. De wereld hield op achter de Galatheastraat en Muzenlaan. De rest bestond nog uit akkergronden en weilanden. Op verzoek van de heer Beex begon ik toen naspeuringen te doen langs de Dommel, vooral in de buurtschap de “Tempel” en op die plaatsen waar de Dommel en de Sonsche Waterloop samen kwamen. Hier werden enkele, akkers door deze riviertjes “ingeklemd”. Op deze akkers verzamelde ik zeer veel Romeins aardewerk (o.a. van wrijfschalen en kruiken, fragmenten van Romeins glas en een fragment van een terracotta beeldje). Thans vindt in deze omgeving een opgraving plaats o.l.v. Dhr. T. van Royen (Heesterakkers) waar al zeer veel interessante Romeinse vondsten zijn gedaan. Ongeveer één kilometer ten westen van deze ingeklemde akkers vond ik weer een Romeinse nederzetting (thans Mirabelweg-Busweg); 500 meter ten zuidoosten van de vorige vindplaats weer
12
een andere nederzetting uit de romeinse periode (Vaartbroekseweg); 700 meter ten westen hiervan weer een romeinse nederzetting (waar nu Schutterslaan-Kleine Beerpad is); nederzetting V en VI vond ik resp. op de Kennedylaan en op de Churchilllaan (beide wegen waren er toen nog niet). Langs de Dommel tegenover Karpendonk vond ik Jong-Paleolithicum; in de nabijheid van het Jozefgesticht en ook langs de Dommel trof ik achtereenvolgens Mesolithicum, Neolithicum en een gedeeltelijk vergraven urnenveld aan. Bij het bouwrijp maken van de Amazonelaan trof ik daar artefacten uit het Mesolithcum aan; inheems aardewerk en ook fragmenten van Vroegmiddeleeuws aardewerk. Vroegmiddeleeuws aardewerk vond ik ook langs de hedendaagse Kennedylaan. Langs deze weg groeven mijn vrouw en ik een fraaie, grote urn uit. Uit welke tijd deze dateert en waar hij gebleven is, weet ik niet meer.
In 1967 ontdekte ik op de Hooijdonkse akkers de restanten aan van een enorme nederzetting uit de IJzertijd, die als gevolg van egalisatie geheel vernield was. Ik lichtte de heer G. Beex in en samen namen we het grote terrein in ogenschouw; we verzamelden toen al verschillende pijlspitsen. Ik nam de dagen daarna vrij-af en samen met de beer Beex, drs. Verhoeven uit Nijnsel en velen van zijn leerlingen verzamelden we wat er nog te redden viel o.a. honderden kilo’s urnfragmenten, spinklosjes, maalstenen, hutteleem, ijzerslakken, romeins aardewerk, inheems aardewerk; fragmenten van fibulae en van een glazen armbandje, munten en diverse bronzen voorwerpen.
Aan deze vondst en het direct ingrijpen hield ik een correspondentschap van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek over. De vondst werd in die tijd, tegelijk met de IJzertijd–nederzetting te Haps, wereldkundig gemaakt in de pers.
September 1967 verhuisde ik naar Duizel, waar ik tijdens de Duitse bezetting al kwam – voor voedsel – en waar ik altijd van droomde er eens te wonen, Doordat de droom werkelijkheid werd, kon ik van toen af op mijn gemak de omgeving exploreren. In de jaren 1968 t/m 1970 deed ik diverse vondsten, – waaronder concentraties uit het Mesolithicum in Duizel, Hapert, Bladel, Bergeijk, Netersel, Luijksgestel en Veldhoven. In de laatstgenoemde plaats ook nog een Merovingisch graf, waarna een heel grafveld door de heer Beex werd blootgelegd. Verder in deze periode ook nog romeinse vondsten o.a. – te Hoogeloon, Casteren, Hoog-Casteren, Veldhoven, Duizel en Steensel. Toen, in september 1970, gebeurde er iets merkwaardigs. Ik kwam toevalligerwijs met iemand in contact met wie ik goed bevriend werd. Op een dag vroeg de heer G. Beex mij telefonisch, toezicht te houden bij een vondst in de Larikslaan te Knegsel. De bewoners van deze bungalow waren een serre aan het bouwen. Bij het uitgraven van de grond troffen de arbeiders veel aardewerkfragmenten aan; de bewoners lichtten de heer Beex in, die mij verzocht met de eigenaar, de heer Goossens, contact op te nemen. In het weekend verzamelden wij drieën en nog enkele anderen veel aardewerkscherven uit de bouwput en onder het pad. Onder in de bouwput zat een oventje, dat later een pottenbakkersoventje uit de Karolingische tijd bleek te zijn. Na gedane arbeid raakte ik met de heer Goossens in gesprek: we waren in dezelfde stad geboren en hadden in dicht bij elkaar gelegen gebouwen op school gezeten. Van het een kwam het ander, en zo raakten wij bevriend en vanaf die tijd speurden we samen naar de oudheid.
Zo verzamelden we in maart 1972, oppervlaktevondsten op een akker in de buurt van de Belgische grens te Reusel; kort daarop vonden we enkele mesolithische vuursteenconcentraties in Westrhoven. In juni 1972 begon men
13
met de aanleg van het tracé van de weg Eersel-Dommelen. Samen besloten we op een warme zaterdag dit tracé tot aan het einde toe (in die tijd was men reeds tot aan het Broo(d)ven gevrderd) te inspecteren. Op de heenweg tot aan het einde hadden we niets gevonden. Op de terugweg liep ik op de rand van het tracé, de heer Goosens diep in de aan te leggen weg. Ter hoogte van Schadewijk, aan de Eerselse kant, riep hij me eensklaps toe. Hij hield een groot fragment aardewerk in de hoogte en riep: romeins! En warempel, het was een flink fragment van een dolium. In die middag en ook de zondag daaropvolgend hebben we hier een flinke hoeveelheid romeins aardewerk verzameld en vonden we ook nog een fragment van een bronzen gordelbeslag.
In augustus besteedden wij aan het voorbereiden van de archeologische contactdag in september 1972 in Bergeijk. Ten behoeve hiervan groeven we sleuven op twee plaatsen in de wal in de omgeving van het Broo(d)ven en in de zgn. Fransche putjes. Tijdens deze graafpartij vonden we enkele neolitische klingen en een fraai kornstuk.
Op verzoek van de heer G. Beex verrichtten we een controle in een bouwput in Oerle, waar we de restanten van een Vroeg-middeleeuwse nederzetting aantroffen met o.a. Badendorf en Pingsdorfer aardewerk.
In 1972 brachten we samen ook nog een bezoek aan het dorpje Wommersom tussen Tienen en St. Truiden in België), vanwaar de steentijdmens zijn kwartsiet betrok. Deze steensoort wordt uitsluitend daar in zijn oorspronkelijke vorm aangetroffen. Enige tijd later speurden we in het Limburgse Rijckholt, en wel in de vuurtsteenmijn, naarstig naar eventuele ‘vergeten’ volmaakte bijlen. De heer Goossens slaagde daarin en zelf heb ik maar ’ter leringhe ende vermaeck’ enkele halffabrikaten van stenen bijlen, enkele kernstukken, schrabbers, klingen medegenomen.
Voorjaar 1973 brachten de heren Goossens en Kuenen en ik een bezoek aan de vuursteenmijn van Spiennes. In de wijde omtrek van deze mijn liggen de akkers dik bezaaid met vuursteen. Het land bewerken lijkt mij hier een onmogelijke zaak. Ook hier verzamelden we enkele halffabrikaten bijlen, klingen en schrabbers als studiemateriaal. In de mijn zelf verzamelden we ook nog fossielen. Hopelijk gaan we ook nog eens naar de vuursteenmijnen van Grand Pressigny.’
In juni 1973 vond ik in Hoogeloon een prachtige neolitische pijlpunt, een stuk met fraaie oppervlakte-retouchering compleet met weerhaken en baard. Het was een oppervlakte-vondst op een veel gebruikte landweg. Het was een in de ochtenduren dat ik in Duizel al een fraaie polijssteen op een akker had gevonden.
In september 1973 vond ik in Leende in de nabijheid van een van een zeer mooie bladspits, die bijzonder fraai geretoucheerd is; op een akker in de gemeente Valkenswaard een concentratie van Mommersom-kwartsiet, alsmede vuurstenenkernen en afslag; elders op een landweg enkele mooie werktuigen o,a, een fraaie knoopschrabber van uitzonderlijk goede vuursteen vervaardigd, alsmede een aan twee kanten geretoucheerde vuurstenen driehoek.
Ik heb gepoogd in dit relaas duidelijk te maken dat je niet behoeft te wroeten om voldoening te vinden. Het buiten zijn, de natuur in al haar facetten bewonderen is al een waar genoegen. En als er dan in de toekomst ook nog een beetje meer collegialiteit en gezonde rivaliteit tussen de jongere en oudere amateur-archeologen groeit, dan zijn we waar we wezen moeten.
G.H. Fonteyn, Kempstraat 31 Duizel
14
De Norbertijn Mattheus van Eersel.
Voor mensen, woonachtig bij of aan de Run, kan het een boeiende bezigheid zijn, zich bezig te houden met mensen van nu, met mensen van het verleden, en ……….met mensen van de toekomst.
Dankbaar maak ik daarom gebruik van het verzoek van uw bestuur een artikel te schrijven over uw vroegere plaatsgenoot: Mattheus van Eersel, Norbertijn.
In de zestiger jaren werd in de stadsbibliotheek van Antwerpen de gedrukte lijkrede (1629) van hem teruggevonden. In de zeventiger jaren verscheen van hem in Kopenhagen een metersgroot affiche in kleuren naar het schilderij van Peter Paul Rubens.
Wie zijn ouders geweest zijn wordt ons verteld in de lijkrede: zijn wieg stond in Eersel in de Brabantse Kempen en zo is de naam Irsselius of Eersselius aan hem blijven kleven, wat neerkomt op Honorius, als het ware vooruitlopend op de eer (honor), die hem eens zou sieren en belasten. Hij had ouders die niet pochten op hun bloed, maar ze waren eerzaam en uit een familie waaruit verscheidenen zijn voortgekomen die uitmuntten door glans zowel van hun leven en gedrag alsook van hun geleerdheid. Bij deze verwanten van hem leefde nog het voorvaderlijk geloof en een geest die het nieuwerwetse bedrog niet kent en deze echte erfenis, die rijker is dan schatten, is in deze zoon gebleven.’
Geboren in 1541, staat hij op 1 maart 1565 ingeschreven aan de universiteit van Leuven voor filosofie en artes. Na Leuven vervult hij het ambt van schoolmeester en heeft plannen om naar Spanje te vertrekken. Terwijl hij zo in Zeeland te Middelburg wachtte op een gunstige wind, drijft een andere wind vanuit de hoogte in zijn borst, die hem doet belanden in de Witheren-abdij van Middelburg, vermoedelijk in 1566. De jeugdige religieus Mattheus komt onder een groot novicen-meester te staan: Adriaan Janssen van Esbeek, de latere heilige Adrianus, één van de 19 Gorkumse martelaren. Als medebroeder en mede-acolyth Mattheus van Eersel heeft hem ook nog gekend een tweede roemrijke martelaar voor Christus: Sjaak Lacops van Oudenaerde, de latere heilige Jacobus.
In 1572 begon de opstand tegen Spanje en tegen het Katholicisme. Den Briel, Vlissingen en Veere vielen in handen van de Geuzen. Nog in 1572 begon het beleg van Middelburg, tot de overgave van Middelburg op 18 februari 1574. Tijdens het beleg stierven minstens 1500 personen, waaronder de bisschop en elf Norbertijnen. De overige kloosterlingen mochten de stad verlaten en worden hij Terneuzen op de kust van Vlaanderen gezet. Als laatste heeft Mattheus van Eersel de h. mis in de abdij van Middelburg aan God opgedragen.
Op vrijdag 23 november 1973 hebben we de heemkundige studiekringt `De Acht Zaligheden’ verder kennis laten maken met het veelbewogen leven van onze Kempisohe Mattheus en hem via de Sint-Michiels-abdij in Antwerpen gevolgd naar Tongerlo, Zammel, Alphen, Deurne, Minderhout, Breda en Hoogstraten, waar hij pastorale functies heeft vervuld. Eveneens werden in de beschouwing betrokken zijn reizen naar Brugge, Den Haag en Middelburg om een jaargeld te bekomen voor de exi-Middelburgers. Op 17 mei 1614 wordt Mattheus van Eersel gekozen als abt van de Sint-Michiels-abdij in Antwerpen, waar hij als 88-jarige een welbesteed leven zal afsluiten op het toenmalige feest van de stichter St. Norbertus, 15 juli 1629.
w.g. W.J.Stokman o. praem.
15
Van de boekenplank
Na “Spokerijen in de Kempen” van P.N. Panken, naverteld door J. Biemans is onlangs een herdruk verschenen van het reeds lang uitverkochte
Beschrijving van Bergeik (1900) door P.N. Panken en Jhr Mr. A.F.C. van Sasse van Ysselt
Dit voor de streek en daarom voor veel heem-vrienden belangrijke werk kunt nog, zolang de voorraad strekt en die is niet groot meer, bestellen bij de, heer Joh. Biemans p/a Gemeenschapshuis Eerselsedijk 2 Bergeijk. De prijs van dit lijvige boekwerk bedraagt slechts f 12,50
Wij hopen van harte dat de woorden van de bewerker spoedig werkelijkheid worden; “Dat deze “Beschrijving van Bergeik” in de niet al te verre toekomst nog eens aangevuld mag worden met de uitgave van de nog niet eerder gepubliceerde gedeelten uit het manuscript van Panken zal hopelijk niet alleen blijven bij een persoonlijke wens, maar van eenieder die zich
interesseert voor het boeiende verleden van ons dierbaar dorp Bergeijk.” (en van de hele Kempen), zodat ons beeld van de Kempen in vroegere tijden helderder wordt
De liefhebbbers van de molen-monumenten in Noord-Brabant wijzen we, wellicht ten overvloede, op het kostbare werk van de hand van S.H.A.M. Zoetmulder
“De Brabantse Molen”. Behalve een complete inventarisatie van het huidige molenbezit in de provincie – iedere molen is door een foto vastgelegd – bevat het boek tal van belangwekkende gegevens over de molens in het algemeen en over iedere molen in het bijzonder.
De prijs van dit standaardwerk is f 55,-
Voor geïnteresseerden in de geschiedenis, vooral in de geschiedenis van Noord-Brabant, zij vermeld het boek van Fr. Wouters dat de aandacht waard is; “Door tien eeuwen Graafse Historie”.
Grave, een merkwaardige stad van opkomst, nedergang en wederopkomst, die bij veel Nederlanders een bekende klank heeft, is rijk aan historie en ie nog steeds bezig historie te maken. De schrijver heeft dankbaar gebruik gemaakt van enige geschiedkundigen van naam, die in het verleden min of meer hun levenswerk hebben gemaakt van de beschrijving van Grave’s geschiedenis en die van het land van Cuyk.
Deze schrijvers hebben het hem – naar de samensteller zelf zegt – gemakkelijk gemaakt om uit hun gegevens deze ontdekkingstocht door tien eeuwen historie te kunnen ondernemen.
Dit boek kan uitsluitend besteld worden bij Verhaak’s Boekhandel te Grave, door storting van f 18,50 op girorekening 1068567.
Graag wijzen we de leden eens op het driemaandelijks blad van het streekarchivaaat Noord-Kempenland: Campinia, waarvan onlangs het dertiende nummer verscheen. Nadere informaties kunt u verkrijgen op het redactieadres;
Torenstraat 1, Oirschot, telefoon: 04997 – 1421 – toestel 001.
16
Het bestuur van onze kring.
Voor de goede orde en om practische redenen volgt onderstaand een opgave van de samenstelling en functieverdeling van het bestuur, met de adressen en telefoonnummers van zijn leden:
Voorzitter: C.H.J. Cornelissen, Nieuwstraat 74 Eersel, tel. 04970-2208. Tevens belast met de redactie van de Rosdoek.
Secretaris: B.H.A. Fokkelman, Gaobertstraat 8 Eersel, tel. 04970-2053. Hij heeft de zorg voor de verslaggeving en de ledenadministratie; tevens verstrekt hij de leden op hun verzoek zijn hulp bij het zoeken naar bronnen voor eventuele heemkundige studies.
Penningmeesteres: Mevr. H. Maas-Baijens, Hint 22 Eersel, tel. 04970-2346
Vice-voorzitter: Th.H. van de Ven, Sint-Janstraat 51 Oerle tel. 04905-1207
Lid: J. van Asperen, Pastorielaan 51 Veldhoven tel. 040-533883 belast met de organisatie van lezingen en excursies en de opstelling van de convocaties.
Lid: A.D. Kakebeeke, 1-lint 29 Eersel, 04970-2251.
Lid: Mej.C. van Leer 55 Duizel, 04970-2966
Lid: J.A. Martens, Lokbossen 63 Reusel, tel. 04976-1636. Tevens contactpersoon tussen de kring en de werkgroep Reusel.
De Sint-Jansviering.
Dit evenement heeft dit jaar geen doorgang kunnen vinden. De geplande viering samen met de kring Heeze-Leende bleek door de feestelijke presentatie van het boek over natuur en landschap van Leende; “Lind dè is de sjonste plats” niet mogelijk. Toen ook de viering in Duizel, samen met het gilde, stuitte op het bezwaar dat het feest in Duizel tezeer een plaatselijk karakter had, was de tijd om voor de vakantieperiode met de organisatie rond te komen, te kort.
Het volgende jaar wordt de Sint-Jansviering weer feestelijk.
Programma voor 1974-1975, althans voorlopig.
September: excursie naar openluchtmuseum Bokrijk.
Oktober: lezing door de heer P. van Bussel over de werking e.d. van de molen en aansluitend hieraan op de zaterdag daaropvolgend een bezoek aan de standerdmolen in Bergeijk.
November: excursie naar Lommel, waar de heemkundige kring orae gastvrouwe zal zijn.
De volgende “Rosdoek”.
Hierin mededelingen omtrent onze activiteiten i.v.m. M 1975, het Europees Monumentenjaar, uitvoerigere informatie over het wetenschappelijk secretariaat “Ken uw Kempen”.
Copie voor de volgende aflevering graag zo spoedig mogelijk.
17
EXCURSIES NAAR BOKRIJK EN LOMMEL, BELGIE ! ! !
1. Bokrijk.
Op zondag 22 september a.s. brengen we een bezoek aan het bekende Openluchtmuseum van het provinciaal domein Bokrijk, te Belgie.
Hier werden hoeven, schuren, molens, een 12e eeuwse Romaanse kerk, en een oorspronkelijke oude Kempische dorpskern gerekonstrueerd in een aangepast en verantwoord geheel.
In zijn werk.” Bokrijk, zin en zijn” schrijft de konservator Dr.Jozef Weijns, z.g.: “Een ontdekkingstocht, gedaan met hart en verstand ter ontsluiting van Bokrijks gebied is een opwindende gebeurtenis.
De tocht begint langs de dromerige laan van beukebomen, de gewillige weg naar een schrijn van schoonheid!
De verwachtingen zijn gespannen, wat gaat er schuil achter dat Bokrijk? In het kort gezegd: een brok schone natuur, een brok volkse cultuur, een stuk heden, een stuk verleden.
Mensen hebben een verleden. De cultuur is de neerslag daarvan en de spiegel. Het landschap heeft ook zijn geschiedenis. Waar nu bomen, bouwsels, beemden, wegen, grachten en parken het mensenwerk verraden, was zeven eeuwen het het landschap vaag en vrij.
Een vroente, een wildert. Jachtgoed voor de landheer, jachtgebied voor sperwer, valk en vos. Heide, brem en jeneverbes, kleurden het vergezicht. Vredige vormen weerspiegelden -nu blauw dan zilverig- de wisselende luchten. Honinggeur kondigde de naderende herfsttijd aan.
Twee beken zochten kronkelend door ‘t struikgewas hun weg. Aan die beken, een strook met beukenbos. Belangrijk die beuken op de heide. Zij kentekenden dat landschap en gaven het zijn naam: “Buksenrake” noemden het de mensen. Dat is “beukenstrook-aan-de-beek”. Een oude plaatsnaam ontsluierd een stuk geschiedenis aleer de geschreven geschiedenis een aanvang neemt. Het is al weer een aantal jaren geleden dat onze Kring een bezoek aan dit prachtige en altijd boeiende domein bracht.
De trip wordt ondernomen, per autobus. In het domein is een gids ter beschikking. Verdere informatie hieromtrent -vertrektijden route, kosten, opgave tot deelname- vindt U op het ingevoegde inlegvel.
2. Lommel
Een excursie naar Lommel en direkte omgeving! Ja, uit ……..en toch thuis, zou je kunnen zeggen. Op zaterdag 9 november aanstaande zullen we deze trip naar onze Kringburen, net over de grens, gaan maken. Een gebied dat we wellicht omdat dit zo vlak naast de deur ligt, zo weinig, ja te weinig kennen. Lommel is een gemeente met circa 23.000 inwoners en heeft een oppervlakte van rond 10.000 h.a. Er is geen Belgische gemeente denkbaar waarin het verleden en het heden elkaar zo de hand reiken. Lommel met zijn vindplaats vanuit de Oude Steentijd -Paleolithicum- met zijn paraboolduinen vanuit de latere periode, in Hoeverheide en Kattenbos. Met vondsten uit de Bronstijd, uit de Urnenveldentijd, wijzen op bewoning in deze perioden, terwijl ook uit de IJzertijd bewoningssporen werden gevonden. De Romeinse tijd ontbreekt al evenmin. Vanuit de Frankische tijd resten ons de dorpsaanleg en begravingsmethoden. Via een tienden-parochie van de Kapittelheren van Hilvarenbeek kregen de abdijen van Averbode en Postel/Floreffe later invIoed op dit gebied. Vanwege zijn strategische ligging werd Lommel in de Middeleeuwen herhaaldelijk “beleend”.
18
Door de Belgische rijksoverheid is in 1904 een groot deel van het natuurgebied Pijnven aangekocht.
Hier worden proeven aangelegd omtrent een verantwoorde bosbouw. Dit gebied is dan ook slechts beperkt – een klein gedeelte – voor het publiek opengesteld.
Lommel bezit verder een zeer interessant streekmuseum.
De parochiekerk van Lommel-centrum is neo-gotisch. De 57 meter hoge toren hierbij is gotisch en dateert van 1388.
De kerk heeft prachtige ramen en beelden.
Al met al elementen genoeg voor een leerzame en afwisselende trip. Deze zullen we maken onder leiding van de heer Rogier Knaepen. Hoewel oorspronkelijk werd overwogen de trip per auto te maken, is hiervan later afgezien.
In het verkeer blijkt het n.l. steeds weer moeilijk en lastig om bij elkaar te blijven. Ook is het op die wijze niet mogelijk om tijdens de rit explicatie te geven, hetgeen uiteraard in een autobus geen problemen geeft.
Daarom ook deze excursie per bus !
Voor opgave tot deelname, tijden van vertrek, kosten enz. zie het inlegvel.
Informatie over beide aktiviteiten: Th.H. v.d.Ven, Sint Janstraat 51, Oerle, tel 04905-1207.
Nog van de boekenplank.
De leden die iets te weten willen komen van de folkloristische gewoonten en gebruiken en de maatschappelijke toestanden in de Brabantse Kempen omstreeks 1900 wijzen we op twee werkjes van schrijvers uit de eigen streek:
“Wittewol”, jeugdherinneringen opgetekend door H. van Gisbergen. Dit in eenvoudig Nederlands geschreven boekje heeft geen literaire aspiraties, maar moet gezien worden als een aanvulling op de weinige gegevens die er in de literatuur bestaan over de Kempen. Uitg. De Kempen BV Hapert.
“Met twee benen in een broekspijp”, verhalen uit het Brabantse land door J. Schellekens. De auteur geeft in zijn met veel humor vertelde verhalen een geestig beeld van de Brabantse Kempen van rond de Eerste Wereldoorlog. Hij laat zijn geschiedenissen zich afspelen rond enkele markante figuren in een bepaald dorp. Het zijn mensen die de auteur zich uit zijn jeugd herinnert. Want Schellekens in een geboren Kempenaar die in tegenstelling tot vele van zijn romanfiguren, wel de afkeuring van “Mijnheer Pastoor” dorst trotseren en in die jaren een carrière begon bij Philips in Eindhoven, de firma die “niet Roomsch genoeg” was.
Nu Schellekens zijn loopbaan als directeur bij deze firma heeft afgesloten, blikt hij nog eens terug op het land van zijn jeugd en ontpopt zich daarbij als een geboren verteller.
Dit werk is verschenen bij Uitgeverij Helmond te Helmond, prijs f 9,90.